DE RONQUIERES KALKOEN

 

Voorontwerp van Standaard

 

HERKOMST:

België. Een bijzonder oud en oorspronkelijk ras, afstammend van inlandse landkalkoenen met een typische kleurverdunning. Kwam reeds in de zestiende eeuw in de Zuidelijke Nederlanden voor, getuige hiervan een schilderij van de Antwerpenaar Joachim Beuckelaer van l 566. Behoort hiermee tot de vroegste importen van kalkoenen vanuit Midden-Amerika naar Spanje. Kwam vrijwel onmiddellijk in de Zuidelijke Nederlanden terecht, voor Spanje het economisch en cultureel zwaartepunt van het Noorden. In de streek van Ronquières ambachtelijk gefokt sedert de zeventiende eeuw.

ALGEMENE KENMERKEN:

Een primitieve landkalkoen. Wat grootte betreft op de grens van middelgroot en klein. Kenmerkend zijn de witte (witroze) loopbenen en de eerder blauwe kop. Het ras valt op door de grote verscheidenheid aan kleurslagen met nochtans duidelijk gemeenschappelijke kenmerken (buiten de volledig witte Ronquières, een oude, nog niet erkende kleurslag): (1) Nagenoeg totale afwezigheid van bronskleur; de grondkleur is matgrïjs, bruin, ros, vaal of wit; is er glans aanwezig dan eerder een groene, blauwe of purperen metaalglans dan bronskleur. (2) Neiging tot meerzomige dekveren (enkele U-vormige strepen rond de schacht) en tot pepering of strepen op de binnenvaan van de staart- en kleine slagpennen en de grote vleugeldekveren. (3) Zwarte eindzoming, indien aanwezig, meestal subterminaal van kraag tot staartdek, zeker bij de hennen. Dit wil zeggen dat er nog een witte zoom, de zgn. zilverzoom, volgt op de zwarte dwarsband aan het uiteinde van de dekveren. (4) Grote slagpennen vrij eenkleurig, zeker zonder witte dwarsstreping, wel met zwarte of donkergrijze aanslag, pepering en streepjes, zodat ze duidelijk donkerder zijn dan de kleine slagpennen; de schacht witachtig. licht vaal tot bleekgrijs, zoveel mogelijk contrasterend met de donkerder vanen. (5) De binnenste kleine slagpennen met een bleke zoom en een donkere (zwarte tot rosse) vlamstreep op de buitenvaan. (6) Staartpennen eerder bleek met een brede subterminale donkerder zoom.

Slechts drie kleurslagen zijn erkend, t.t.z. Patrijs, Vaal en Hermelijn. Het aantal kleurslagen is vatbaar voor uitbreiding naar alle oude kleurslagen.

EIGENSCHAPPEN:

Gehard, zoekt in volledige vrijheid zelf zijn kost; bijzonder goede grazer en verzot op bepaalde planten zoals netels. Vliegt gemakkelijk. Zeer goede leg voor een kalkoen (een zestigtal eieren per jaar) en zeer vruchtbaar. Broedt goed en vast, maar komt dikwijls broeds voordat de ganse eierkrans gelegd is; legt vaak in gemeenschappelijke nesten. Goede moeder. De kuikens van de meeste kleurslagen worden wit (o.a. hermelijn en vaal) of zeer bleek en met een zwakke tekening (patrijs) geboren; sterk getekende kuikens vallen later als een te donkere patrijstekening uit. Huid wit (bij sommige hanen is de huid van de voorborst of krop blauwachtig). Zeer fijn vlees; borstvlees wit, dat van de dijen nogal donker gekleurd. Borst driehoekig in dwarsdoorsnede; zeer hoge karkas en kloek gebeente. Slechts weinig vet. dat geelachtig gekleurd is. Heeft iets van wildgebraad. Een jonge haan van vijf maanden weegt geslacht en opgebonden zonder maag en nek +/- 4kg.

GEWICHT:

Oude haan 8 tot 9 kg Oude hen +/- 4.5 kg

Jonge haan +/- 5-6 kg Jonge hen +/- 3 kg

RINGMAAT:

Haan 24 mm Hen 22 mm

VORMBESCHRIJVING:

(+ kleur van de niet bevederde delen):

Algemeen:

Het type van een niet te hoog gestelde landkalkoen, op de grens tussen de eerder kleine en de middelgrote rassen. Het lichaam van de haan amandelvormig in rust; vrij breed en afgerond vooraan, slechts geleidelijk vernauwend naar achteren; niet geblokt, maar ook niet te smal. Houding slechts iets opgericht, waarbij de staart lichtjes afhelt. Het lichaam van een pronkende haan wordt door een vierkant omschreven, zowel in voor-, in zij- als in bovenaanzicht. De hen is duidelijk kleiner dan de haan; zowel van opzij als van boven gezien, wordt haar lichaam omvat door een rechthoek, wam'van de lengte twee maal de hoogte bedraagt. Jonge dieren zijn wat smaller, maar daarom nog niet spichtig.

Kop:

Vrij klein; de bovenschedel slechts spaarzaam met wratjes bezet. Buiten enkele fjne haarveertjes, kaal bij de haan; licht bevederd bij de hen, waarbij de halskraag puntig uitloopt in de bovenschedel. De huid zo blauw mogelijk bij de pronkende haan, de wratten rood of wit; de huidskleur wisselt wel tussen blauw, wit en rood, maar hanen waarvan de kophuid helemaal blauw kan kleuren worden geprefereerd (bij goede hanen kleurt ook de huid tussen de veervelden van de kraag en de voorborst hemelsblauw); de kophuid blauw bij de hen, de schaarse wratjes rood of wit. De neuslel goed ontwikkeld en met wat haarveertjes aan de top bij de haan; veel kleiner (maar toch ontwikkeld) en wat sterker bevederd bij de hen; kegelvormig opgetrokken bij de haan in rust, maar lang en tot aan de grote halsknobbels uitlopend wanneer hij pronkt; rood en blauw bij de haan, blauw bij de hen. Keellel goed ontwikkeld; kaal bij de haan, los en tot aan de halsknobbels reikend; fel rood gekleurd bij de pronkende hann; schaars bevederd en rood bij de hen.

Ogen:

Donker; bruine iris.

Snavel:

Krachtig en niet te lang; licht gebogen; beenwit met blauwachtige basis, zonder zwarte aanslag.

Hals:

Vrij lang en slank. Bij de haan is het bovengedeelte kaal en licht wrattig; vooral de zijden blauwachtig gekleurd; vooraan, tegen de halsveren, met een drietal grote rode knobbels omrand. Bij de hen is de bovenhals wat sterker bevederd en veel minder wrattig; vooraan enkele grotere rode wratten tegen de halsbevedering.

Borst:

Vrij goed ontwikkeld. Voorborst sterk afgerond en vol. vooral bij de haan. Benedenborst goed bevleesd; voelt door het uitspringend borstbeen nogal scherp aan, zonder dat de borst daarom aan weerszijden invalt.

Borstkwast:

Zwart; lang en vol bij een oude haan, dikwijls verborgen bij jonge hanen. Soms aanwezig bij de hen.

Schouders en rug:

Bij de haan vrij breed, iets afgerond en lichtjes aflopend naar achter. Iets smaller bij de hen en minder afhellend.

Vleugels:

Goed aangesloten. De rug afdekkend bij de haan in rusttoestand; de top mag iets onder de staart bij de hen.

Stuit:

Bevedering goed ontwilkkeld vol. Bol en sterk afgerond bij de hen.

Staart:

Vrij lang; goed gesloten en in het verlengde van de ruglijn gedragen bij de hen en de niet pronkende haan; bij de pronkende haan waaiervormig geopend en over een halve cirkel gespreid.

Benedendijen:

Krachtig, goed ontwikkeld; bij jonge dieren te voorschijn tredend, bij volwassen dieren vrijwel volledig schuilgaand in het gevederte van de flanken.

Loopbenen en tenen:

Vrij lange, rechte, kloeke loopbenen en goed gespreide tenen; wit, licht roosachtig toegestaan. Nagels beenwit. Sporen goed ontwikkeld bij de haan, afwezig bij de hen. Beenstand normaal, d.w.z. noch smal, noch breed; plaatst bij het gaan de ene voet gedeeltelijk voor de andere.

BEOORDELING VORM EN NIET BEVEDERDE DELEN:

Wensen:

Buiten de wratten die knalrood zijn, volledig blauwe kophuid bij de haan.

Lichte fouten:

Wat zwarte aanslag in de snavel. Enkele donkere schubben op de tenen. Sterk afgesleten borstkwast bij de haan. Licht geschonden neuslel.

Fouten:

Een gedraaide nagel. Iets te zwaar en te geblokt. Kophuid en snavelbasis te weinig blauw. Iets te veel wratten op de kop bij de hen. Zwarte aanslag in de snavel. Tenen te donker. Loopbenen met enkele donkere schubben.

Iets te licht. Geschonden neuslel. Borstkwast van de haan helemaal afgesleten.

Zware fouten:

Licht kromme teen. Enkele gedraaide nagels. Te zwaar en te geblokt. Spichtig en smal. Hoogbenig.

Kop met te veel wratten. Loopbenen en tenen te donker of rood gekleurd. Kophuid zonder blauw. Snavelbasis helemaal zwart. Ontbrekende neuslel.

Uitsluitingsfouten:

Zware lichaamsgebreken. Geen sporen bij de haan of sporen bij de hen. Kromme borst.

Kromme tenen. Veel te zwaar en te geblokt.

Veel te klein of te smal. Donkere loopbenen en tenen.

DE OUDE STANDAARD

terug naar de park- en watervogelpagina

 

.

KLEURBESCHRIJVINGEN VAN DE RONQUIERESKALKOEN

DE HERMELIJNKLEUR

DE PATRIJSKLEUR

DE VALE KLEUR

KLEURSLAG HERMELIJN:

Halskraag:

Grondkleur van het bovengevederte zuiver wit, van het ondergevederte wit tot donkergrijs. Uiteinde van elke dekveer met een subterminale matzwarte dwarsband en met een zeer fijne witte eindzoom, zeker bij de hen.

 

Rugveren:

Grondkleur wit en grijs met witte schacht. Aan het uiteinde helemaal ZWart met blauwe of groene glans. Hierop vlogt een fijne matzwarte zoom en een witte eindzoom. Bij de haan worden volledig zwarte veren in de bovenrug getolereerd.

 

Zadel en staartdek:

Grondkleur wit, soms wat grijs in het ondergevederte. Aan het uiteinde een zeer brede, zwarte dwarsband met groene tot blauwe metaalglans en een smalle, matzwarte zoom; hierop volgt een brede witte eindzoom; deze eindzoom wordt breder naar achteren toe. De grote staartdekveren missen meestal de subterminale zwarte band.

 

Staartpennen:

Veerveld zuiver wit; zwarte subterminale dwarsband met lichte metaalglans echter zonder bronskleur; witte eindzoom breed.

 

Onderstaart:

Zoals de zadelveren maar minder contrastrijk: de brede zwarte dwarsband minder scherp afgelijnd en minder glanzend; binnenvaan met grijze aanslag.

 

Borst, voorhals en flanken:

Grondkleur wit; met grijs in het ondergevederte. Borstveren van de haan met vrij fjne zwarte eindzoom. Bij de hen is deze zwarte zoom subterminaal, doordat er nog een wit zoompje op volgt; deze subterminale zwarte zoming moet zo hoog mogelijk in de hals doorlopen.

 

Dijen (achteflanken):

Grondkleur van de veren wit; met zwart op de binnenvaan. Aan het uiteinde een zeer brede, zwarte dwarsband met lichte glans; hierop volgt een brede witte eindzoom.

 

Benedendijen en buik:

Wit.

 

Schouderveren:

Grondkleur wit. Eindzoom een matzwarte dwarsband.

 

Kleine en middelste vleugeldekveren:

Grondkleur wit. Matzwarte terminale eindzoom.

De dekveren dicht bij de vleugelband met fijne witte terminale zoom volgend op de zwarte zoom.

 

Grote vleugeldekveren:

Vormen de vleugelband of spiegel; het uiteinde van elke veer met witte zoom en zwarte subterminale dwarsband; de rest van de veer wit.

 

Kleine slagpennen:

Buitenvaan wit met zwarte vlam aan het uiteinde; binnenvaan wit.

De veer helemaal wit omzoomd en breed wit uiteinde. De zwarte vlamvlek is het meest uitgesproken op de binnenste kleine slagpennen.

 

Grote slagpennen:

Zwartgrijs, bleker aan de buitenrand en met donkere lijnpepering; uiteinde fijn wit gezoomd; schacht wit tot zeer bleek grijs.

 

BEOORDELING HERMELIJN:

 

Wensen:

Zilverzoom in de halskraag van de haan. Veren van de bovenrug met witte eindzoom bij de haan. Zwarte subterminale zoom tot boven in de hals bij de hen.

Lichte fouten:

Veren van de middenrug zonder witte eindzoom bij de haan. Te weinig zilverzoom in de halskraag en/of veren van de voorborst zonder zwarte subterminale zoom bij de hen. Zwarte subterminale band in de spiegel loopt niet volledig door.

Fouten:

Grijze of zwarte grondkleur van ondergevederte loopt wat door in het bovengevederte of doorkomen van meerzomige tekening. Witte grondkleur met iets gele aanslag. Eindzoming in het zadel iets bleekvaal i.p.v. wit. Zoming wat te breed en onzuiver. Schachten van de grote slagpennen te donker. Zwarte subterminale band in de spiegel zeer zwak afgetekend. Subterminale zwarte band van de staart zwak afgetekend. Wit veerveld van de staartpennen wat donker gepeperd. Voorhals en kraag niet gezoomd bij de haan. Volledig zwarte rug bij de haan. Geen zilverzoom bij de hen. Geen witte eindzoom in de bovenrugveren van de hen. Zwarte subterminale zoming afwezig in de borst en slechts zwak ontwikkeld in de flanken bij de hen of deze zoming terminaal i.p.v. subterminaal.

Grove fouten:

Grondkleur zeer onzuiver: zwaar doorkomende zwarte of gele aanslag of sterk doorkomen van meerzomige tekening. Witte zoming ontbreekt voor een groot deel in het zadel (zadel bijna volledig zwart. Eindzoom in het zadel vaal. Zwarte zoming zeer onregelmatig en verwaterd. Zwarte subterminale band in de spiegel ontbreekt. Grote slagpennen met zwarte schachten. Subterminale zwarte band van de staart onderbroken of staart zwaar gepeperd. Zwarte achterflanken. Voorborst van de haan niet getekend. Flanken volledig wit bij de hen (= niet gezoomd). Zwarte bovenrug bij de hen.

Uitsluitingsfouten:

Elk spoor van kruising met een ander ras. Sporen van zwart-wit streping in de grote slagpennen of anders gekleurde schakelpennen dan de vereiste.

 

TERUG NAAR DE KLEURBESCHRIJVING

KLEURSLAG PATRIJS:

 

Halskraag:

Grondkleur lichtgrijs tot bruin. Regelmatig meerzomig, met enkele vrij brede, zwarte U-vormige strepen rond de schacht (patrijstekening); uiteinde van de veer met subterminale matzwarte dwarsband en met een zeer fijne witte eindzoom, zeker bij de hen. De meerzomige tekening moet in het bovengevederte zichtbaar blijven en zo contrastrijk mogelijk zijn; dit is zeker het geval wanneer

de grondkleur niet al te donker is.

 

Rug:

Zoals de halskraag maar de zwarte U-strepen zo breed dat ze in elkaar overlopen en het veerveld soms helemaal zwart wordt. Naar het uiteinde hebben de rugveren een eerder groene metaalglans, zeker geen bronskleur of rode koperglans; de subterminale dwarsband matzwart met fijne witte eindzoom, zeker bij de hen (alhoewel de witte eindzoom gewenst is, worden bij de haan volledig zwarte veren in de bovenrug getolereerd).

 

Zadel en staartdek:

Grondkleur vuilwit tot vaalbruin, intenser aan het uiteinde van de veren. Elke veer meervoudig gezoomd met aan het uiteinde een zeer brede, zwarte dwarsband met groene metaalglans en een smalle, matzwarte zoom; hierop volgt een brede witte tot lichtvale eindzoom; deze bleke eindzoom wordt breder naar achteren toe. De grote staartdekveren rnissen meestal de subterminale zwarte band.

 

Staartpennen:

Basis vaal tot vuilwit met zwarte overlangse strepen en pepering als sporen van een meerzomige tekening; meer effen vaal naar het uiteinde toe; zwarte subterminale dwarsband met lichte metaalglans, echter zonder bronskleur; eindzoom breed, wit tot geelwit.

 

Onderstaart:

Zoals de zadelveren maar minder contrastrijk.

 

Borst, voorhals en flanken:

Borstveren van de haan aan het uiteinde zwart met groene blauw tot purperen metaalglans en met matzwarte eindzoom (= zwartborstpatrijs), ondergevederte meerzomig op een bleke of vale grond; deze meerzomige tekening blijft zichtbaar in het bovengevederte van de voorhals, en soms ook van de borst. Bij de hen zijn borst en flanken wat sterker getekend en

volgt er een witte eindzoom op een zwarte subterminale zoom; deze subterminale zwarte zoming moet zo hoog mogelijk in de hals doorlopen; de witte eindzomen van de borst mogen niet te breed zijn of elkaar overdekken.

 

Dijen (achterflanken):

Veren zwartachtig, ruw meerzomig; zwarte subterminale dwarsband met metaalglans (geen brons), gevolgd door een brede witte eindzoom.

 

Benedendijen en buik:

Grijsachtig gevlekt tot wit.

 

Schouderveren:

Grondkleur bruin. Meerzomig; de buitenste U-strepen met groene metaalglans. Eindzoom een matzwarte dwarsband.

 

Kleine vleugeldekveren:

Grondkleur bruin, grijs tot zwartachtig; meervoudig gezoomd; schacht bleek; de zomen in het bovengevederte met metaalglans; matzwarte terminale eindzoom; de dekveren dicht bij de vleugelband met fijne witte terminale zoom volgend op de zwarte zoom.

 

Grote vleugeldekveren:

Vormen de vleugelband of spiegel; het uiteinde van elke veer met witte zoom en zwarte subterminale dwarsband; buitenvaan vaal tot bruin met fijne pepering; binnenvaan bleek, zwart gevlamd of gestreept.

 

Kleine slagpennen:

Buitenvaan bleekvaal tot bruin met zwarte, overlangse strepen en pepering, en zwarte vlam aan het uiteinde; binnenvaan bleker, met zwarte overlangse strepen en pepering; helemaal wit omzoomd en breed wit uiiteinde. De binnenste kleine slagpennen intenser gekleurd dan de buitenste.

 

Grote slagpennen:

Zwartgrijs, iets bleker aan de buitenrand en met donkere lijnpepering; uiteinde fijn wit gezoomd; schacht lichtgrijs en bleek afgetekend tegenover de vanen.

 

BEOORDELING PATRIJS:

 

Wensen:

Zilverzoom in de halskraag van de haan. Veren van de bovenrug met witte eindzoom bij de haan. Zwarte subterminale zoom tot boven in de hals bij de hen.

Lichte fouten:

Meerzomige tekening wat onregelmatig. Spiegel en staart te weinig vaal gekleurd.

Zwarte subterminale band in de spiegel loopt niet volledig door. Veren van de middenrug zonder witte eindzoom bij de haan. Veren van de voorborst zonder zwarte subterminale zoom en/of te weinig zilverzoom in de halskraag van de hen.

Fouten:

Te bleke grondkleur (te weinig vaal of warmbruin in de grondkleur) of te donkergrauwe grondkleur. Meerzomige tekening vloeit in elkaar of onregelmatig. Geen zilverzoom bij de hen. Geen witte eindzoom in de bovenrugveren van de hen. Zwarte subterminale zoming afwezig in de borst en

slechts zwak in de flanken bij de hen. Volledig zwarte rug bij de haan.

Eindzoming in het zadel iets te donker i.p.v. bleekvaal of wit. Te weiztig groene metaalglans in het zadel. Zwarte subterminale band in de spiegel zeer zwak afgetekend. Schachten van de grote slagpennen te donker. Subterminale zwarte band van de staart zwak afgetekend.

 

Grove fouten:

Veel te bleke grondkleur: praktisch geen vale kleur aanwezig. Meerzomige tekening zeer onregelmatig of nauwelijks aanwezig. Zwarte subterminale band in de spiegel ontbreekt. Grote slagpennen met zwarte schachten (= geen enkel contrast met vanen). Subterminale band van de staart onderbroken. Zwarte achterflanken. Zwarte bovenrug bij de hen. Eindzoming van het zadel donkerros of donkergrijs. Geen groene glans in het zadel of te sterk doorkomende bronskleur.

 

Te brede witte eindzoom in de borst en halskraag van de hen waardoor de kleur en tekening sterk vervagen (als afgewassen).

 

Uitsluitingsfouten:

Elk spoor van kruising met een ander ras. Sporen van zwart-wit streping in de grote slagpennen of anders gekleurde schakelpennen dan de vereiste. Bronskleur overwegend.

 

Opmerkingen:

Een zilverzoom in de halslkraag en een witte eindzoom in de bovelrug is sterker ontwîkkeld in het jeugdkleed dan in het volwassen kleed.

Daarentegen is de vale of bruine grondkleur en zwarte zoming sterker ontwikkeld in het volwassen kleed. Volgroeide jonge dieren in het najaar zijn soms nog maar gedeeltelijk uitgeruid en zullen pas de volgende zomer volledig uitruien. Dit is van belang voor het beoordelen van jonge dieren: de spiegel is er bijvoorbeeld bleker en minder goed zwart afgeboord; zoek daarom bij de beoordeling van jonge dieren veren van het volwassen kleed in elk veerveld (buiten de warmere kleur, zijn de dekveren van het volwassen kleed wat groter en kantiger).

 

TERUG NAAR DE KLEURBESCHRIJVING

KLEURSLAG VAAL:

Halskraag:

Grondkleur vaal tot rossig; sporen van lichte meerzomige pepering; uiteinde van elke veer gezoomd met een fijn zwart lijntje tussen twee witte lijntjes, d.w.z. dat de zilverzoom en de zwarte subterminale zoom aanwezig zijn

en dat naarbinnen toe op hierop nog en wit zoompje volgt.

Rug:

Zoals de hals maar zonder wit.

Zadel en staartdek:

Rossig, duidelijk zwart gezoomd en met bleke eindzoom; de staartdekveren intens ros, met subterminale donkerrosse dwarsband en zeer bleke terminale zoom.

Staartpennen:

Grondkleur geelachtig; lichte zwarte pepering Op de binnenvaan; vrij donkere en brede rosse subterminale band al dan niet met zwarte pepering, gevolgd door een brede geelwitte eindzoom.

Onderstaart:

Zoals het staartdek maar minder contrastrijk.

Borst, voorhals en flanken:

Vaal tot rossig met intens zwarte eindzoom gevolgd door een fijn wit subterminaal zoompje bij de haan; bij de hen volgt op de zwarte zoom een fijn wit eindzoompje

(zilverzooml), de tekening vervaagt naar de benen toe.

Dijen (achterflanken):

Donkerros met witte zoom.

Benedendijen:

Lichtvaal.

Schouderveren:

Rossig en met brede zwarte eindzoom.

Kleine vleugeldekveren:

Intens donkerros met fijne bleke zoom; de dekveren dicht bij de vleugelband met zwarte zoom en bleke eindzoom.

Grote vleugeldekveren:

Vormen de vleugelband of spiegel; buitenvaan rossig met zwarte subterminale banden bleke eindzoom; binnenvaan bleek en met zwarte en grijze strepen en pepering.

Kleine slagpennen:

Bleekvaal met rosse vlam in de buitenvaan; zeer bleek onzoomd.

De binnenste kleine slagpennen intenser gekleurd dan de buitenste.

Grote slagpennen:

Grijsvaal, met grijze strepen en pepering. Schachten bleek.

Ondergevederte:

Grauwgeel onderdons. Schachten gekleurd.

 

BEOORDELING VAAL:

 

Wensen:

Zilverzoom in de halskraag van de haan. Borst en flanken en spiegel van de hen duidelijk zwart gezoomd.

Lichte fouten:

Veren van de bovenrug niet bleek gezoomd bij de haan. Te weinig zilverzoom in de halskraag van de hen.

Fouten:

Te zwakke subtermïnale zwarte zoming in de rug en het zadel of eindzoming is er te donker. Grondkleur niet warm genoeg. Schachten van de pennen van de grote slagpennen te donker.Te bleke staart- of grote slagpennen.

Zware fouten:

Volledige afwezigheid van zoming in de rug, zadel en schouders. Nagenoeg volledig witte staart- of slagpennen. Onderbroken donkere staartzoom.

Uitsluitingsfouten:

Elk spoor van kruising met een ander ras. Volledig witte slag: grote slagpennen met zuiver witte ondergrond en met vale of rosse pepering i.p.v. grijze.

 

TERUG NAAR DE KLEURBESCHRIJVING

TERUG NAAR DE RONQUIERES KALKOEN

DE OUDE STANDAARD

terug naar de park- en watervogelpagina