Het Brakelhoen

 

door Wilfried Lombary

 

In de zandstreek van Noord-Frankrijk over België tot in Friesland en verder over Noord-Duitsland tot in Polen en Bohemen, leefden eeuwen geleden landhoenders. Geleidelijk aan begon men, streek per streek, met een zekere toevallige selectie. Iedere streek ontwikkelde een kip van eigen type en kleur, maar van rassen was er nog geen sprake. Het is ook nu nog een bewezen feit dat pluimveerassen zich fenotypisch aanpassen aan de omgeving. In Vlaanderen ontstond, tot over de huidige geografische grenzenn, de Brakelkip. In Drenthe had men 't Drents Hoen, in Groningen de Groningse Meeuw, in Friesland de Fryske Hinnen, rond Assendelft de Assendelfter, in Westfalen de Westfaalse Doodlegger enz...

De Brakels hebben met bovengenoemde rassen gemeen dat het tekeningpatroon overwegend gelijk is. Alleen is de bandaftekening bij de Brakel verfijnder en het meest contrastrijk. In het midden van de vorige eeuw scharrelden bijna om elk Vlaams landelijk huis, landhoenachtige kippen met een soort brakelachtige aftekening. Deze zoekende kippen werden bijna nooit bijgevoerd en moesten voor het grootste deel zelf hun voedsel zoeken. Dat bestond uit graan, zaden, insecten, groen, plantenvoer en mineralen onder de vorm van steentjes en schelpen.

In 1895 schrijft August Van Speybroeck in het "Vlaams Neerhof" volgend citaat: "Rond de met stro gedekte en uit leem gebouwde landelijke woningen, op het vierkant hof omzoomd met stallen, schuur en woning, op mest en stro, tussen wagens en landbouwgereedschap, schart en pikt de Brakel." En op p. 23 schrijft hij: "In de uitgestrekte heidestreek, dweers door de Antwerpsche en Limburgsche gouwen, ja dweers door Hollands Brabant, rond de lieve hoeen der Kempen en onder de schaduw der onmetelijke mastbosschen, vindt men eene hoendersoort waarvan de grenslooze vlakten onmisbaar schijnen, die het wijd open veld voor hen moeten zien, en kwijnen en sterven wanneer de grootste vrjloop niet gegeven wordt." Daaruit kunnen we concluderen dat gezien de harde omstandigheden, alleen de taaiste, sterkste, vlugste en gezondste exemplaren onder de kippen over bleven.

Er heeft een voortdurende natuurlijke selectie plaats gevonden.

Dit leidde tot een ras van onafhankelijke, vlugge, oplettende kippen, die bestand waren tegen ziekten en ons wisselvallig klimaat. Deze eigenschappen zijn nu nog gedeeltelijk aanwezig bij onze Brakels. De evolutie van deze kippen werd mede bepaald door de situatie waarin ze leefden. Op de zware, vruchtbare, vette gronden van beide Vlaanderen, waar overvloedig eten te vinden was, ontstond het zwaarder hoen. Op de arme, zandachtige Kempen evolueerde een lichter, hoger gesteld en slanker hoen. Hoewel het om hetzelfde ras ging, vormden zich toch twee concentraties in ons land. Op de barre zandgronden in het noorden tot over de grens in Nederland was de lichtere soort (Kempische) te vinden en in het zuiden van Oost- en West-Vlaanderen en in het noorden van Henegouwen de (Brakel) zwaardere soort. In 1892 en in het begin van de 20ste eeuw werden ze dan ook Kempische (Campines) en Brakels. Bij prijskampen en keuringen waren er toen ook wrijvingen en ongenoegens over de vraag: "Wie of wat was nu een Kempische of een Brakels kip?" Later in 1962 werd uiteindelijk voor de brakelvorm gekozen.

Zolang de liefhebber zijn kippen zelf kweekte en de natuur zijn gang liet gaan, zonder bekommernis over tekening, kamvorm, beenkleur enz... waren er geen problemen. Maar toen de eerste selecties begonnen op aftekening, variëteit, vlees en leg, kwam de kat op de koord. Er ontstonden discussies over gebloemde of gebande kippen, over zwaardere of lichtere kippen enz... dat leidde tot een uitzichtloze situatie omdat er geen ordende instantie was.

De oplossing was en is nog altijd een standaard. In 1904 werd de eerste standaard goedgekeurd, maar wel voor de twee verschillende types, het zij de Kempische en de zwaardere Brakel. Maar toen de standaard er kwam was dat zo nieuw, dat de "oudere"kwekers hem niet meteen aanvaardden. Iedereen bleef vogens zijn eigen opvattingen kweken, wat natuurlijk verwarrende toestanden met zich mee bracht.

De geschiedenis herhaalt zich op heden, want nu ook willen sommige fokkers de standaard aangepast aan de dieren die ze in hun eigen hokken huisvesten. Men vergeet maar al te dikwijls het rollenpatroon van het gegeven. Op 1 mei 1898 werd in Nederbrakel al een speciaalclub voor het ras opgericht, met als secretaris dhr. M. Roger uit Gent.

In het begin van de 19de eeuw ( Edward Brown ) werden er Brakels ingevoerd in Engeland . De Engelsen vonden de toenmalige pel- of bandaftekening niet zo mooi en maakten er een showkip van . Men ging er vanuit dat het witte zadelbehang van de haan , de fijn afgetekende bandaftekening in de weg stond. Men fokte dat witte zadelbehang weg en men kreeg een hennevederige haan die nu gelijk was van aftekening als de hen. Zo ontstond de Campine of Engelse Brakel, die in 1880 in de USA werd ingevoerd .

In Frankrijk is nooit veel belangstelling geweest voor de Brakels. In Noord-Frankrijk komen we nu nog verwante streekrassen als de Poule d'Estaire en de Poule d'Hergnies tegen. De Fransen hebben altijd meer belangstelling gehad voor het eigen en gelijkend Bressehoen en de vele andere eigen rassen van hun land.

In Nederland werd en wordt er nog altijd een groot aantal Brakels gekweekt en geselecteerd. Op 7 maart 197l werd te Torhout de derde Belgische speciaalclub opgericht, onder voorzitterschap van de motor Walter Terryn uit Izegem. De huidige Belgisch-Nederlandse speciaalclub is nu ook al jaren een steunpilaar voor het ras. In de gemeente Brakel is er een neerhofdierenvereniging die het ras onder haar hoede neemt.

In Duitsland is er vanaf het begin een enorme interesse geweest voor de Brakel. Dit kwam voor hun goede legkracht en weerbaarheid tegenover ziekten. Op dit ogenblik zijn de Duitste Brakels iets forser, wat donkerder van kleur en iets hoger gesteld. Er is ook een zeer bloeiende speciaalclub.

In Zwitserland, Oostenrijk, Frankrijk, Spanje , Zuid-Afrika , Brazilië en Denemarken kennen we nu ook enkele kwekers. We kunnen het stellen: dit ras kwam, bloeide, overleefde twee oorlogen en zit weer in de lift.

Het Brakelhoen kunnen we als volgt determineren. Het is een tamelijk fors typisch landhoen met als kenmerk een rechthoekige bouw en een diep goed geronde brede borst. De beenstelling is middelhoog, de ruglijn tamelijk lang en wat aflopend. De vleugels worden schuin omlaag gedragen en mogen niet te ver voorbij het achterlijf steken. De staartpartij is goed ontwikkeld en de middellange benen zijn goed geplooid in het hielgewricht. De middelgrote kam staat vrij van de schedel en valt bij de hen langs achter naar omlaag. Het is een Ievendige en soms wat schuwe kip die vlug opvliegt. In kleinere ruimten en na de nodige aanpassing worden ze ook wel tam. De hennen worden weinig broeds, leggen grote witte eieren (65 g.) en zijn vroeg legrijp. De gemiddelde jaarleg is ongeveer 180 stuks. Het is een ideale mooie kip om een groen tuintje te bevolken en in de zomer iedere dag een vers eitje te leggen. Hun vlees is zeker niet te versmaden, denk maar eens aan de beroemde Gentse waterzooi die oorspronkelijk gebaseerd was op jonge Brakelhaantjes.

In België is het ras nu erkend in 8 kleurslagen en een onderras. De kleurslagen zijn: zwart, wit, blauw, gezoomd- blauw, goudpel, zilverpel, wit-geelpel en wit-gebloemd. Het onderras is het aloude Zottegems hoen. De zilver- en goudkleurslagen komen het meest voor en zijn ook de contrastrijkste. Dat contrast is nodig om een mooi totaalbeeld te krijgen dat bij geen enkel ander ras aanwezig is. Om tot een mooie zuivere bandaftekening te komen, moet men foktechnisch spelen met de pigmenten in de bevedering. Het is net een weegschaaleffect omdat het teveel aan pigmentinmenging de kleurbalans doet overhellen naar de minder goede kant. Een tekort aan pigmentinbreng laat de balans dan weer naar de andere kant afglijden.

Bij de zilverbrakel moet het wit in het gevederte wel degelijk wit zijn en niet geel of crème en de donkere kleur zwart, met een groene glans. De haan vertoont een zuiver wit halsbehang en zwarte staartstuurveren. De grote slagpennen zijn stevig, krachtig en boogvormig. De aftekening vertoont een tiental zwarte delen van onregelmatige vorm. De kleine slagpennen zijn krachtig, vol en boogvormig met identiek gelijk getekende vanen in een zwart-witverhouding van 3:1. De banden zijn grof maar helder aangeduid en duidelijk van elkaar onderscheiden. De kleine staartsikkels zijn breed en zeer spits toelopend, waarvan de bovenste helft gekromd is. Er zijn 8-9 V-vormig afgetekende banden met een zwart-witverhouding van 2:1. Aan de duidelijke V-vormige gebande, kleine sikkelveren herkent men de waardevolste dieren. De middelste sikkelveren vertonen vanen die even breed zijn en duidelijk V-vormig getekend, maar niet altijd doorlopend; de verhouding zwart-wit is 3:1. De grote sikkelveren zijn lang en wat spits toelopend op het einde en de bovenste helft is sierlijk gebogen. In de onderste helft zijn de beide vanen recht en volledig zwart. De bovenste helft is gebogen en vertoont een visgraatvormige tekening, waar het zwart dominerend is. De kam is enkel, middelgroot en rechtop geplaatst. De oren zijn wit, de ogen groot en rond en zeer donker tot zwart van kleur met een donkere oogrand. De keellellen zijn middellang, goed afgerond zonder plooien, fijn van weefsel en rood van kleur. De loopbenen zijn middellang, glad en fijn geschubd en leiblauw van kleur. De staart is goed ontwikkeld en onder een hoek van 50°gedragen. De staartstuurveren zijn breed en lang, goed geopend maar elkaar goed afdekkend. Bij de hen valt de kam naar een zijde om en wordt de staart onder een hoek van 40°gedragen. Haar kam en gezicht zijn meestal wat donkerder dan bij de haan. Bij prachtexemplaren zijn de staartstuurveren mooi zwart-wit geband tot op het einde van de veer. Bij de beide geslachten zijn de vleugels goed vast en aangesloten gedragen.

Bij de goudbrakel is het zilverwit vervangen door een warm goudbruine kleur bij de haan en een iets lichtere kleur bij de hen.

De witte kleurslag bestaat uit 2 vormen, hetzij de normale recessieve witte kleur en de gebloemde.

Bij de gebloemde zien we nog een zeer licht grijze tot bijna witte onduidelijke bandaftekening op de witte veer. Wit-gebloemd bekomt men door een zilverbrakelhaan te paren aan een witte brakelhen. De F1 geeft al veel kans op wit-gebloemde exemplaren. Men kan ook een zilverbrakelhaan paren aan een witte Leghornhen. De F1 geeft wit met zwarte strepen in de vanen van de staart. Men kan dan een hen uit deze combinatie paren aan een zilverbrakelhaan. Uit deze combinatie kan men het volgende jaar opnieuw een hen nemen en opnieuw paren aan een zilverbrakel (liefst vader). De F3 zal wit-gebloemde dieren afleveren.

Bij de wit-geelpel (Chamois) is de grondkleur en aftekening gelijk als bij de zilverpel, met dit verschil dat bij deze kleurslag het zwart vervangen is door goudgeel. Deze kleurslag is te bekomen door de volgende kruising. Een witte Leghornhen met een goudbrakelhaan. De F1- hennen zijn deels wit met verzwakt gouden banden of goudgeband. De F1- hanen zijn deels goed wit-geel geband op de borst of ook goudgeband. De F1- hen paart men aan een goudbrakelhaan. Dat geeft F2- hennen die kunnen zeer goed wit-geel geband zijn en ook nog goudgebande. Men kan dan de beste hennen van de F2 paren aan de beste haan van de F2, wat resulteert in bijna allemaal goed wit-geelgebande dieren. Na drie jaar moet de bandaftekening er voldoende aanwezig zijn.

Bij het Zottegems hoen is de kop en het halsbehang zwart en wordt bleker op het einde, net als het dons van het behang. De bandaftekening is hier hoefijzervormig. Voor het bekomen van de blauwe Brakel neemt men een vuilwitte brakelhen met een blauwe liefst aanverwante haan. De F1 geeft wit, zwart, gebroken wit en licht blauw. Uit de F1 neemt men een zwart matte haan om te paren aan een blauwe hen. De F2 geeft meer blauw, enz... De standaardgewichten van de Brakel zijn: jonge haan 2 kg - overjarige haan 2,5 kg. Een jonge hen 1,8 kg en de overjarige hen 2,2 kg, De voetringmaat is 18 mm voor de haan en 16 mm voor de hen.

Bij het kweken van Brakels hangt er veel af van de kennis die men bezit, men kweekt volgens zijn kennis of onkunde. De natuur is echter onverbiddelijk en straft alle overtredingen af. Zij erkent onwetendheid niet als een excuus. Soms kweekt een onbeholpen fokker wel eens een goed dier, maar dat is toeval en dus zeer onbestendig. Misschien kunnen enkele foktips wel nuttig zijn.

Men stelt zijn foktoom zo vroeg als mogelijk samen (januari), dan wennen de dieren nog wat aan elkaar. Fok het liefst met overjarige hennen en plaats er een jonge haan bij. Zet nooit teveel hennen bij een haan, als je nog niet over een doorgefokte stam beschikt. We moeten goed op het type letten, dat massief en rechthoekig moet zijn en blijven. Let goed op de vliegpenbreedte en op de staartstuurveren, omdat Brakels met te smalle en of te korte pennen niet bruikbaar zijn voor de fok.

De sneeuwwitte halskraag bij de hen zorgt meestal voor een te bleke borstaftekening. Als men overdreven op het witte halskraagbehang fokt, krijgt men zwarte vlekken op de borstveren in plaats van mooie banden. Het is de kunst om het evenwicht te vinden tussen een zuivere kraag en een goed gebande borst.

De sleutel is te vinden in de pigmentering van de slag- en staartpennen en kleine sikkelveren. Hennen met stippels op het uiteinde van de kraag, paart men aan een haan, waarvan de 3 soorten sikkelveren zeer goed wit-geband zijn. Zelfs de staartstuurveren mogen in dit geval getekend zijn. Omgekeerd, een hen met een zuivere witte halskraag en met onvoldoende borsttekening, paart men aan een haan met fijne bandtekening in de staart. De staartstuurveren zijn dan niet getekend. Een hen met een bleke borst en mooi wit halsbehang, gepaard aan een haan met een hoog getekende borst en met grote sikkels die weinig of niet zijn getekend en met zwarte staartstuurveren, geeft goed getekende nakomelingen. Hanen met te veel tekening in de staartstuurveren, een volledig wit zadelbehang en gevlekte kleine staartsikkels hebben te weinig pigment. Hun nakomelingen zullen niet diep zwart zijn, maar matzwart of donkergrijs. Hennen met een zeer hoog getekende borst, met iets tekening in de onderkant van de halskraag of met een zwarte staart, zijn niet geschikt voor de tentoonstelling. Wel om mee te kweken met lichter gekleurde hanen.

Vermijd vooral bij de goudkleurige, fokdieren met verdikte en getande kamhielen en een misplaatste vierde of achterteen. Neem liever exemplaren, die wat te zwaar zijn dan te licht. Hou de grootte van de spooraanzet bij de hennen in het oog. Gebruik geen dieren met een slotter- of S- kam. Kweek niet uit dieren met erfelijk slechte eigenschappen. De noodzakelijke standaardgegevens van de Brakel komen voor in de nieuwe Belgische pluimveestandaard van hoenders en krielen.

Brakels op de tentoonstelling, doet ogenblikkelijk denken aan veel stof en schaafkrullen in de wandelgangen. Het is een onrustige kip die vooraf thuis wat moet ingekooid worden ter gewenning. Door de verstoring van hun normale levensritme, wat tentoonstellen met zich mee brengt, vallen ze vlug in de nekrui. Bovendien is de omgeving totaal anders: een kooi, geluiden, voedsel, vervoer, bezoekers enz... U raadt het al: ''stress.''

Daarom is het beter om de tentoonstellingsdieren enkele weken vooraf een l0-tal minuten per dag in een tentoonstellingskooi te plaatsen. We kunnen iedere dag de kooiduur wat verlengen tot enkele uren per dag in de week voor de tentoonstelling. Doet men dat niet, dan is de kans groot dat het dier schuw zal reageren en tegen de binnenwand van de kooi opvliegen. Daardoor worden ook de vleugel- en staartpennen beschadigd. Denk erom dat het een schoonheidswedstrijd is!

Waar is de tijd dat ook de Brakels gaaf en compleet in de kooi stonden te pronken? Er werd veel meer tijd in het conditioneren gestopt en er kwamen alleen volwassen dieren voor op de tentoonstellingen. Het zal wel een natuurlijke evolutie zijn zeker, eigen aan onze hedendaagse maatschappij. Geen tijd, geen tijd, rap, snel, enz... Nu treffen we dieren aan die zo uit de boom en mesthoop zijn geplukt.

De ringnummers zijn meermaals niet leesbaar door het vuil dat erop kleeft. Reinig de ring en smeer de loopbenen wat in met kinderolie of vaseline. Het uitzicht kan alleen maar verbeteren! Laten wennen aan een keurstok kan ook nuttig zijn, het opvoeren van het aantal lichturen en de aangepaste voeding in deze periode kunnen soms wonderen doen. Verstrek eiwitrijk voedsel en veel groenvoer en mineralen. Vroeger werd een zilverbrakel in de hals en het zadel gewassen een drietal dagen votlr de tentoonstelling. De tijd van toen is nog zeker van toepassing in ons huidig tentoonstellingswezen. De tentoonstellingsfouten worden ondeverdeeld in drie graduaties.

De fouten (kleine zonde):

rechte kam bij overjarige dieren; iets te lichte oogkleur; iets rood in de oren; iets losse vleugels; te hellende rug; te gesloten of te gespreide staart.

Ernstige fouten (zonde):

grote rechte kam bij de hen; te smalle bouw; onvoldoende borstronding of diepte; te hoge of te lage staartdracht; te korte sikkels; te kleine kopversierselen bij oude dieren; te weinig ontwikkeld achterlijf.

Uitsluitlngsfouten (doodzonde):

bleke oogkleur; rode of gele oorlellen; verkeerde pootkleur; sporen van geel pigment in huid of hoornachtig gedeelte; afwezigheid van sikkels; te horizontale staart.

Onze fiere Brakel is nu eenmaal niet de gemakkelijkste tentoonstellingskip. Het ras bezit echter andere en zeker duurzamer en belangrijker eigenschappen, waar wij Belgen toch nog veel meer eigengereid en chauvinistisch zouden moeten mee omspringen. Er is te weinig "sant in eigen land.''

 

Terug naar de hoenderpagina