De
Racka.
Oorsprong en geschiedenis:
Het Racka-schaap is een oud en zeldzaam Hongaars landras.
In Zuidwest-Azië zijn beenderen van Racka-achtige schapen gevonden die elfduizend jaar oud zouden zijn. Reeds in het oude Egypte kwamen schroefhoornhaarschapen voor. En achtduizend jaar geleden moeten er in Mesopotamië, in wat nu Irak is, schapen geleefd hebben met zijwaarts gerichte, schroefvormige horens en lange staarten. Muurtekeningen van dergelijke schapen zijn daar in grotten gevonden. Mogelijk stamt de Racka af van het wilde schaap uit Midden-Azië: Ovis ammon arkal.
De Racka verliet zijn oorspronkelijk gebied tijdens de Volksverhuizingen. Het waren onder meer de Avaren, Petschenegen, Jazygen en Hunnen die het ras zo'n 1.500 jaar geleden uit Midden-Azië meenamen op hun tochten naar het Karpatengebergte in Oost-Europa .
In 1750 bestond ruim de helft van de zeven miljoen tellende schapenstapel in dit land uit dit ras! Ergens in die tijd verwisselden maar liefst ruim vijftigduizend Racka-schapen op de markt bij de brug van Hortobâgy van eigenaar. De Racka was economisch interessant. Hij was in staat zich te redden in zeer grote koppels op de Hongaarse steppen, de poesta's: vlak, droog en bepaald niet welig begroeid. De Racka produceerde er lammeren die soms al op zeer jonge leeftijd (twee of drie dagen) werden geslacht voor de pels. Van die pelsjes maakte men sierlijke mutsen en kragen. De boeren gebruikten de pelzen van oude schapen zelf. Ze maakten er jassen van. Bij droog weer droegen ze die met de wolzijde naar binnen. Ging het regenen, dan draaiden ze de jas binnenstebuiten en droop het regenwater van de wol af. De wol van geschoren schapen werd veelal gebruikt om jassen voor arme mensen te maken.
De al in de 18de eeuw ingevoerde Merino zorgde toen bijna voor de definitieve genadeslag (tot op heden maakt de Merino 95% van alle schapen in Hongarije uit).
Al in 1939 greep de Hongaarse regering in toen er nog maar 4000 dieren waren, door in Hortobâgy, in het oorspronkelijke poestagebied ten oosten van Boedapest, een staatsboerderij te beginnen. Onjuiste selectieprocedures en een verregaande inteelt voorkwamen dat zich een gunstige ommekeer voltrok. Tijdens de Tweede Wereldoorlog had Hongarije er nog maar 1450. In de jaren '50 waren op een gegeven moment nog maar 200 ooien over. Een actie van de Hongaarse staat redde het ras. De staatsboerderij in Hortobâgy kreeg opdracht de Racka te fokken. Doordat een aantal privé-fokkers Racka's leverden, bleef inteelt op veilig afstand. Door de instelling van een nationaal park, het eerste in Hongarije, op 1 januari 1973, na jaren voorbereiding, en subsidiëring van de herders werd de Racka gered. Andere zeldzame 'poesta'-huisdieren, zoals het grijze stepperund, het Noniusz en het Mezöhegyes paard, de Hongaarse waterbuffel, het Mangalica-varken en de schaaphondenrassen, de Komondor, de Kuvasz, de Pumi en de Puli, werden hier ook gehouden.
In 1983 werd er in Debrecen een vereniging van fokkers van het Hongaarse Racka-schaap opgericht en in 1993 waren er al weer zo'n 5000 dieren. De Racka mag nu weer voor allerlei selectie-experimenten gebruikt worden, maar afgesproken is dat minimaal 750 ooien permanent op de staatsboerderij in het Nationaal park van Hortobâgy blijven, de genenbank van de Magyar Racka . .
Rasbeschrijving :
De Racka is een klein schaap met grote horens, een gemengde vacht (haar/ onderwolverhouding 2:1), vrij lange romp en fijn beenderwerk. De schofthoogte van rammen is circa 70 cm en ze wegen ongeveer 50 kg. De ooien zijn zo'n 65 cm en wegen 40 kg. De horens van rammen zijn zo'n 52 cm lang en hebben drie windingen. De afstand tussen de hoornpunten is bijna 80 cm.
Ooien hebben ruim 25 cm lange horens met een afstand tussen de punten van 35-40 cm. De horens hebben bijna twee windingen. De afstand tussen de hoornpunten moet 41 cm zijn.
De schroefvormige horens in V-vorm zijn natuurlijk het meest opvallende aan de Racka, die bij dit Zackel-schaap zowel bij de ram als bij de ooi voorkomen. Deze verticaal naar buiten groeiende hoornvorm kan worden beschouwd als het resultaat van de wisselwerking tussen de lengtegroei van het hoorn en de circulaire groei. Is er een redelijk evenwicht tussen deze twee soorten groei dan krijgen we horens zoals we die kennen bij de Merino, de Dorset Horn, het Drentse Heideschaap en de stamvader, de Argali, waarvan de Racka toch lijnrecht zou afstammen. Overheerst de lengtegroei in hoge mate dan krijgen we de kurketrekkervorm zoals bij de Racka.
De Racka kent twee kleurvarianten : zwart en crème-wit : in de Hortobâgy Racka kuddes is ongeveer 50 percent van de dieren zwart met een zwarte vacht, de andere 50 percent is vos met een crème-kleurige vacht. Bij deze laatste kleurslag is de huid bruin. Witte dieren en bonte op kop en poten komen ook voor.
De wol is krullerig en zeer lang (25 à 30 cm, de vezeldiameter 30 à 60 micron).
De poten zijn onbewold evenals de kop, op een kuifje op het voorhoofd na. De stand van de oren is vrijwel horizontaal, met de schelpen naar beneden gericht. De staart is lang en zeer lang bewold.
De crème-kleurige exemplaren hebben gele horens, soms met zwarte strepen, de zwarte hebben zwarte horens. Lammeren van de crème kleurslag worden helgeel tot donkerbruin geboren, maar de vacht wordt dan steeds lichter. Bij kruising van wit met
zwart is wit dominant, maar in de F1-kruising kunnen witte dieren met bruine of zwarte vlekken optreden.
Eigenschappen :
De Racka is een vrij schuw en zeer sober ras, dat ook onder zeer moeilijke weers- en voedingscondities nog redelijk produceert. De Racka heeft een buitengewoon ontwikkeld kuddeinstinct, graast dus practisch tegen elkaar aan in de wei, eet graag hooi, doet in stijl een beetje denken aan een hert en is bij voldoende contact met de mens vrij mak. Andere opvallende kenmerken zijn het vaak iets overontwikkelde achterstel vanwege de sprongcapaciteit, gelijkstaande onder- en bovenkaak, het diep ingeplante en geringe aantal spieren in de nek, zodat het dier goed kan speuren en zijn hoofd hoog kan opheffen.
De vruchtbaarheid is vrij laag: gemiddeld 100 % en het tweelingpercentage is 5 tot 15 %. Zekere ooien blijven één of verschillende jaren gust.
Een lam weegt gemiddeld na 30 dagen 10kg, na 60 dagen 14kg.
Jaarlijkse wolopbrengst is bij de ram : 3 à 4 kg, bij de ooi is die van 2 à 3 kg. De wol werd oorsponkelijk gebruikt voor het maken van karpetten, Cserge dekens en traditionele omkeerbare pelsjassen.
Een ooi geeft 50 tot 70 liter melk per 100 dagen lactatie ( = ongeveer 10 kg kaas ).
De Racka werd zowel voor het vlees, de melk en de wol.
Varianten :
De Racka behoort tot de grote groep van Zackelschaap-landrassen die vooral in Zuid- en Oost-Europa voorkwamen en nog voorkomen, zoals bij voorbeeld de Vlach in Griekenland, de Karakachan in Bulgarije, de Pramenka in Joegoslavië, Valachian in Tsjechië en Slovakije, de Volochian in Rusland, enz. De grote groep van Zackelschaaprassen kunnen worden onderverdeeld in laaglandrassen en bergrassen. Deze rassen kenmerken zich alle door hun gemengde vacht, hun vrij lange romp en hun fijn beenwerk maar vooral door hun rechtopgaande hoorns die alleen bij de rammen voorkomen.
Bij de Transsylvanische Racka in Roemenië, die daar Turcana heet, hebben alleen de rammen horens. Ze zijn ook overwegend vos met een witte vacht.
De Moldavische Racka, dit dier heeft geen V-vormige maar meer zijwaarts gerichte horens, bovendien is de draaiing van de horens minder sterk, zoals een wenteltrap.
De Walaschka, de Zigaja, de Zurkana en de Zikta zijn nog enkele ondersoorten van dit prachtig schapenras.